Skip to content Skip to sidebar Skip to footer

Mijn opleiding lag nu achter me. Ik was er overduidelijk niet glorieus vanaf gekomen, maar toch voelde het als een mooie tijd. Het was natuurlijk maar de vraag hoe dat voor de resterende tijd zou uitpakken. Wat zou mijn taak worden bij de 111e Gemzwtcie? Ik wist nauwelijks waar ik aan begon. Op het eind was het allemaal zo snel gegaan. In ieder geval zat ik nu lekker dicht bij huis. Met mijn VW Golf deed ik er ongeveer 20 minuten over.

De eerste dag dat ik me ging melden, had ik geen idee waar ik moest zijn. Bij de poort hadden ze me wel naar het juiste gebouw verwezen, maar daar was helemaal niemand aanwezig. Het leek sowieso uitgestorven op deze kazerne. Uiteindelijk hoorde ik dan toch dat achter een deur een telefoongesprek plaatsvond. Op de deur stond iets van de naam van de kapitein. Ik zou me bij hem melden. Even goed nadenken hoe dat ook weer precies moest. Hier had ik dus echt een bloedhekel aan. Ik hoorde dat de telefoon werd neergelegd. Een seconde later klopte ik op de deur. “Jaaaaa,” klonk het van de andere kant. Ik opende gespannen de deur. Tegelijkertijd besefte ik dat ik niet nerveus moest overkomen.

Soldaat Spitters meldt zich, kapitein,” zei ik, terwijl ik tegelijkertijd mijn rechtervoet naast de linker stampte en kaarsrecht stond, met mijn rechterarm in een hoek van 45 graden, de vingers tegen de slaap. De kapitein was nog niet zo oud. Een volle bos haar met de nodige gel en wax naar achteren gekamd. Hij keek me aan en begon toen te lachen. Vanuit de plek waar hij zat moest het haast wel een grappig gezicht zijn geweest. Zo’n groentje dat daar flink zenuwachtig in de houding staat tegenover een dienstplichtig korporaal. De strepen op zijn pak waren niet van een kapitein maar van een korporaal. En hij was zelf ook nog dienstplichtig. Wat een afgang. Ik moest maar snel even een beetje ontspannen, vond hij. “Kopje koffie, soldaat Spitters? De rest is aan het sporten en komt over een half uur weer terug. Tot die tijd zal je het met mij moeten doen.”

Inmiddels was ik al aan de omgeving gewend. Mijn spullen had ik naar boven gebracht waar de douches, kasten en bedden stonden. Samen met nog een mannetje of twintig had ik een aparte kamer, speciaal voor degenen die nooit zouden blijven slapen en ’s avonds weer naar huis gingen. Hier stonden geen bedden, alleen een stel kasten en een tafel. Dat alleen al was compleet anders dan dat wat ik gewend was. Voor mij geen volle slaapzalen meer, waar iedereen door elkaar heen ligt te snurken.

kilometers maken

In mijn olijfgroene kloffie werd ik die eerste dag aan iedereen voorgesteld. De 111e Gemzwtcie was lang niet zo groot als ik me had voorgesteld. In totaal moeten we met ongeveer 30 man zijn geweest. Ik was er ter ondersteuning van de staf. Wat dit betekende in de praktijk? Samen met nog drie anderen hadden we de beschikking over twee mat groen geverfde Opel Kadetten en een Volkswagen busje. Zodra de kapitein of majoor ergens naartoe moest, werden ze door ons gebracht. Indien ergens iets opgehaald of gebracht moest worden, dan sprongen wij in de auto. Al snel was ik tot de conclusie gekomen dat ik het helemaal niet verkeerd had getroffen. Veel tijd werd weliswaar wachtend doorgebracht, maar vervelen deden we ons niet. Een Gameboy doet namelijk wonderen en was buitengewoon populair in het leger. Bovendien werden alle kilometers die je reed ook nog eens vergoed. Deze kon je bij de administratie declareren. Zo verdiende ik dus nog een aardig zakcentje bij. Het principe van kilometervergoeding heb ik overigens nooit goed begrepen, maar het was een zeer lucratieve bijkomstigheid. Waren we namelijk al niet in dienst en kregen we daar niet gewoon een salaris voor? Zeker als je ’s avonds, in de weekenden of al helemaal wanneer je naar het buitenland moest rijden, werd het een flinke bijverdienste. Bij het minste geringste had je al weer een dubbeltje opslag per kilometer te pakken.

Degene die ons als kwartet moest leiden was een kalme sergeant. Er ging absoluut geen kwaad van deze man uit. Hij was cool en zwaar relaxed. Hij was als een van de eersten uitgezonden geweest naar het voormalig Joegoslavië en leek een soort gelatenheid over zich heen te hebben. We hoefden niet veel van hem te doen, gewoon niet meer dan strikt noodzakelijk. En dat was dus maar weinig. Wat we altijd wel moesten doen, was een soort checklist bijhouden over de staat van de auto, vooral als we een lang stuk hadden gereden. Dat was min of meer het enige waar hij van over de zeik kon raken wanneer je dat niet had gedaan. Maar direct daarna gingen we elkaar dan weer een beetje lopen dollen.

Er was in al deze rust ook voldoende tijd om serieuze gesprekken te voeren. Over vriendinnen bijvoorbeeld die je in de steek lieten, over auto’s, alcohol en Bosnië. De sergeant had er absoluut geen moeite mee om daarover te praten.
Een tijd van oorlog en vakantie. Zo had hij het beleefd. En dat was moeilijk te combineren. Aandachtig heb ik naar zijn verhalen geluisterd. Over geitenpaden en vrouwen met sikken. Dat je nooit kon vergeten in welke situatie je zat. Ook al scheen de zon en werd er niet geschoten, het kon elk moment omslaan. Vergeleken met hem had ik nog maar weinig meegemaakt. Ik had nog niet eens ooit in een vliegtuig gezeten. In mijn ogen was hij een man van de wereld.

praten met veteranen

Een zelfde geval was de majoor. Hij behoorde tot het soort Nederlanders die op een of andere manier altijd een bruine gloed over hun gezicht hebben. Net zoals mijn opa dat altijd had. Een man die bij weer of geen weer buiten was te vinden. Een man ook die zichzelf onvindbaar wist te maken. Een man met een verhaal en een wijsheid die simpelweg voor zichzelf sprak. Met enkele woorden wist hij zinnen te vertellen. Geboeid kan ik luisteren naar zijn verhalen. Over vroeger, de oorlog. Hoe verschrikkelijk het was. Maar ook hoe je daarin overeind kan blijven. Hoe je een situatie die uitzichtloos lijkt naar je hand kan zetten en anderen achter je weet te scharen. Anderen die, zoals ik, in stilte genoten van die verhalen. Hij was een absolute wereldverbeteraar, in vele opzichten. Een jongere versie van mijn opa, die inmiddels was overleden.

De sergeant en de majoor waren beiden veteranen van Bosnië. De majoor zelfs als een van de allereersten. Hij vertelde vaak over zijn eerste missie: het verkennen van geschikte locaties waar de Nederlandse transportbataljons zich zouden kunnen vestigen. Alleen reed hij door verwoeste steden, met een flinke som geld als zijn enige gezelschap. Het geld, bedoeld voor levensonderhoud, had hij strategisch verstopt. Verscholen in holle ruimtes in zijn auto, ingenieus verwerkt in zijn kleding en zelfs op zijn lichaam. Mocht hij aangehouden worden of overvallen, dan zou er altijd iets buiten het bereik van zijn belagers blijven. Gelukkig was het nooit zover gekomen, maar bij elk checkpoint verdween minstens een pakje sigaretten. “Ook al rook je niet,” zei hij, “je zorgde maar beter dat je rookwaar bij je had.” Sigaretten waren het ultieme ruilmiddel, een toegangspas door controleposten en een manier om tijdelijke bondgenoten te winnen.

Met de majoor was ik vaak onderweg. Hij had geregeld vergaderingen door het hele land, en ik was zijn chauffeur. Pas wanneer we onze bestemming bereikten, kon ik ontspannen. Haast liet hij nooit onopgemerkt. “Zorg dat we op tijd zijn, Tom,” zei hij met een grijns. “De boetes? Die neem ik voor mijn rekening.” Onder zijn toezicht leerde ik rijden, snel rijden vooral. En ik ontdekte hoe voor sommige mensen alle deuren moeiteloos opengaan. De majoor bezat de gave om dingen gedaan te krijgen zonder enige zichtbare inspanning.

Onze langste rit samen voerde naar Duitsland, nabij Bergen-Belsen. Onze compagnie hield daar een training, maar als staflid hoefde ik gelukkig niet mee te doen. Samen met de majoor en een andere jongen reden we erheen. Onderweg werd er gelachen, geschreeuwd, en eindeloos geouwehoerd over drank, vrouwen en machines. Maar steeds weer kwamen we op het pijnlijke onderwerp van mijn verbroken relatie. De leegte die zij achterliet was als een gat dat niet te vullen leek. De liefde die ik voor haar had gevoeld, was veranderd in een bittere haat.

Eenmaal in Duitsland doodde ik mijn tijd. Het was mijn eerste ervaring met een militaire oefening, en hoewel ik een beeld had van modder, prikkeldraad en blaffende sergeanten, bleek de werkelijkheid anders. De tenten waren immens, maar niet bedoeld om in te slapen. Dat gebeurde in barakken met nette stapelbedden. De chauffeurs, waaronder ik, hingen vooral rond. Ons werk bestond uit korte ritten in de ochtend en veel wachten. Verveling hing in de lucht. Modder en schaafwonden waren ons bespaard; chauffeurs hoefden niet te tijgeren.

De majoor had zijn handen vol aan afspraken. Over het uitgestrekte terrein zocht hij leden van onze compagnie op, elk met een eigen geïmproviseerd kampement. Tussendoor woonde hij een vergadering bij in een nabijgelegen kazerne. Terwijl hij binnen was, dwaalde ik rond. Deze kazerne had iets fascinerends. Geen standaard legervoertuigen, maar tanks. Monsterlijke machines, ontworpen voor vernietiging, stonden hier voor reparatie. Ik fantaseerde over de gevechten die deze stalen reuzen hadden geleverd en hoe ze nu, getemd en kwetsbaar, in de werkplaats wachtten op herstel.

Mijn aanwezigheid bleef niet onopgemerkt. Een kapitein, die me duidelijk niet kende, vroeg me wat ik daar deed. “Niks,” mompelde ik waarschijnlijk. Vriendelijk – voor zover dat woord in het militaire vocabulaire bestaat – werd ik verzocht om buiten verder rond te hangen.

massagraven

Gelukkig waren het maar korte ontmoetingen die de majoor die dag met menigeen had. Nog even bij een kapitein langs en dan zat het er weer op. En laat die kapitein nou precies degene zijn die mij zojuist nog wegstuurde. Ditmaal had ik geen kind aan hem. Vriendelijk als geen ander ontving hij de majoor en mij in zijn kantoor. Of ik ook een kop koffie lustte? Het werd steeds duidelijker voor mij: daar waar ik samen met de majoor was, gingen de deuren ook voor mij open.

Nog diezelfde middag hadden we voldoende tijd om even iets anders te doen. De majoor was er al eerder geweest. Het had bovendien zoveel indruk op hem gemaakt dat hij vond dat ik het ook moest zien. Bergen-Belsen, de plek waar onder andere Anne Frank is omgekomen. Het eindpunt van zovelen. Het exacte aantal slachtoffers is volgens mij bij niemand bekend. Maar de foto’s in het huidige museum spreken boekdelen. Massagraven met minimaal 2.500 overledenen. Het was een vreemde gewaarwording, of misschien wel een bewustwording.

Daar rondlopend werd het gruwelijke scenario dat zich ooit heeft afgespeeld een klein beetje tastbaar. Overal staken kleine heuveltjes omhoog. En bij elk van die heuveltjes stond een gedenksteen. De aantallen waren niet overal hetzelfde, maar ze logen er niet om. De majoor zei niets tegen me; een en ander sprak voor zich. Hier hebben mensen de hel op aarde meegemaakt. Wat een verdriet, pijn en ongeloof moet men gevoeld hebben. En dat in de laatste dagen van je leven. Zelfs de kleinste kinderen werd dit lot niet bespaard. Zo zinloos. Dit gun je niemand.

Na ongeveer een uur stapten we weer in de auto. Er werd tussen ons niets gezegd. De emoties die ik voor ons bezoek voelde, waren er niet meer. Aan mijn ex-vriendin dacht ik niet meer. Lekker belangrijk! Het niet halen van mijn vrachtwagenrijbewijs was gewoon het lot; ik zou me erbij neerleggen. Maar wat ik zojuist had meegemaakt, was toch echt even andere koek. En dan te bedenken dat zelfs nu nog mensen op een dergelijke verschrikkelijke manier met elkaar omgaan. Totaal respectloos. Om de meest bizarre redenen zelfs. Vaak dezelfde als die van eeuwen geleden: geloof, macht, kennis en geld. Wat is het voor velen toch blijkbaar moeilijk om zonder afgunst hiermee om te gaan? Hoe komt het dat iemand denkt dat hij in principe beter is dan welk individu dan ook? Hoe weinig respect voor een ander spreekt hieruit.

Toen we weer op het kamp van onze compagnie waren aangekomen, was het tijd om te eten. Dit hoefden we gelukkig niet zelf te koken. In een van de tenten was een keuken en bar ingericht. Hier kon je hamburgers, saté, friet, salade, aardappelen en wat groenten kopen. Dat was dus zo verkeerd nog niet. Zoals ik al eerder had opgemerkt, was afzien een woord dat tijdens de oefeningen van deze compagnie niet bestond. Hooguit de volgende ochtend, en dat was tijdelijk afzien. Maar dat had je zelf in de hand. Nou ja, het bier was ook hier weer erg goedkoop natuurlijk. Dus dat ging na een dergelijke dag weer eenvoudig naar binnen. Zo’n beetje iedereen van de compagnie was die avond ook wel in de tent te vinden. En dan komen de verhalen weer los. Elke militair heeft toch tenminste één erg stoere anekdote te vertellen. Dat is gewoon des militairs. Die verhalen worden natuurlijk iedere keer weer naar boven gehaald en het liefst nog een beetje opgeblazen. Het lijkt wel een manier te zijn om zelfs onder het genot van een biertje een soort hiërarchie onder elkaar te scheppen of te behouden. Ik luisterde graag naar deze verhalen.

Na een biertje of drie genuttigd te hebben, had ik de smaak goed te pakken. De volgende dag stond er toch niet veel op het programma, dus ik kon het wel wat later maken. We hadden afgesproken dat we zo rond het middaguur weer terug naar Nederland zouden rijden, de majoor en ik. De plannen van de majoor bleken zo nu en dan echter erg impulsief van opzet. Op een gegeven moment stond de majoor namelijk opeens voor me. “Kun je nog rijden?”
Nou had ik wel drie biertjes op, maar ik kon nog rijden. De vraag was alleen: waarheen? “Kun je nog naar Nederland rijden?” Naar Nederland!? Hiermee bedoelde hij dus of ik hem nog even naar huis wilde brengen. Het was inmiddels al iets van twaalf uur. Heel snel stond ik de verschillende opties tegen elkaar af te wegen. Ondertussen was het rondom mij stil geworden. De gesprekken werden onderbroken. Sommigen gaven al vrij snel het advies om niet meer te rijden. Sommigen gaven ook helemaal geen advies, bang om iemand voor het hoofd te stoten. Maar ik wilde me niet laten kennen. “Ja, ik kan nog wel rijden.”

even doorbijten

Op weg naar huis dus. Ik wist eerlijk gezegd niet precies hoe lang het rijden was. Op de heenweg hadden we elkaar eenmaal afgewisseld. Wat maakte het ook uit? Even de tanden op elkaar en over een paar uur zouden we weer thuis zitten. Nou ja, liggen zou me beter uitkomen. Het werd op deze manier toch wel een erg lange dag natuurlijk. De majoor vroeg na een tijdje of ik de weg terug nog precies wist. “Waarom vraagt hij dit?” dacht ik bij mezelf. Nadat ik had gezegd dat ik het nog wel dacht te weten, kwam het antwoord vrij snel. Die man zette de passagiersstoel zo ver mogelijk naar achter en deed zijn ogen dicht. Binnen een paar minuten hoorde ik niets meer van hem. Totdat zijn mond automatisch half open ging en een snurkend geluid begon te maken. Wat een ramp. Als ik in dienst ergens een hekel aan had gekregen, dan was het wel op een zaal met jongens slapen waarvan de helft aan het snurken was. Het gesnurk van een ander is een vreselijk geluid, zeker wanneer je zelf ook probeert om te slapen, of heel graag zou willen slapen. Maar ja, ik kon hier weinig van zeggen. Het werd zo alleen wel extra moeilijk om tegen mijn eigen slaap te vechten. Ik kon natuurlijk moeilijk de radio even goed open gooien. Dan maar het raam opendraaien en wat frisse wind naar binnen laten komen.

Vanaf de grens leek het een makkie, dacht ik. Enschede, Deventer, Arnhem, Nijmegen, Grave en dan thuis. Inmiddels was het een uur of twee ’s nachts. Er was echt geen kip op de weg. Of dat nou een groot voordeel was, wist ik niet. Soms zag ik minutenlang geen enkele andere auto rijden. Mijn aandacht wilde daardoor nog wel eens verslappen. Het raam naast mij stond inmiddels zo ongeveer helemaal open. En zo warm was het nou ook weer niet. Toen zag ik eindelijk een bord met “Enschede” erop. Nu gewoon Enschede aanhouden, dacht ik, en dan zou er vanzelf wel een bord met “Deventer” komen. Maar dat duurde wel erg lang. Sterker nog, dat bord kwam ik helemaal niet tegen.

Ik begon nu zelfs Enschede binnen te rijden. Dat was zeker niet de bedoeling. Dan maar keren. Doordat de snelheid van de auto afnam en de wind niet langer naar binnen waaide, werd de majoor wakker. Hij deed zijn ogen half open en keek met een slaperige blik om zich heen. Waarschijnlijk hoopte hij dat we al op de kazerne waren. “Waar zijn we ergens? Ik dacht dat jij de weg wist. Rij maar terug naar de snelweg en houd gewoon de A-zoveel aan,” mompelde hij. Hij kende de Nederlandse wegen op zijn duimpje. Hoe kon het ook anders als je een transportcompagnie op de rit moest houden.

Vanaf nu zou het allemaal wel goedkomen. Nog iets van anderhalf uur naar de kazerne, een kwartiertje naar huis, en dan eindelijk slapen. Inmiddels was de majoor alweer in diepe slaap verzonken en waaide het snoeihard naar binnen. Het gevecht tegen de slaap werd steeds zwaarder. De verleiding om even mijn ogen dicht te doen was groot, maar ik wist dat hieraan toegeven fataal zou zijn.

snel naar huis

Ik kwam in de buurt van Deventer en begon nu te zoeken naar borden met “Arnhem” of “Nijmegen”. Maar tevergeefs. Wat er in Enschede gebeurde, herhaalde zich nu in Deventer. De majoor werd weer wakker, vroeg waar we zaten en gaf me opnieuw instructies om de juiste weg te vinden. Hij vroeg ook waarom dat raam zo ver openstond. Mijn antwoord stelde hem gerust.
Als je er maar voor zorgt dat ik thuis kom” zei hij.

Zodra ik weer op de snelweg zat, verliep de rit redelijk soepel. De weg naar de kazerne had ik gevonden, maar de slaap bleef knagen. Ik verlangde meer dan ooit naar mijn bed. Op de kazerne stapten we allebei in onze eigen auto. Ik in mijn Volkswagen Golf en de majoor in zijn Opel Omega. Ik heb geloof ik nog nooit iemand zo hard zien rijden. De afstand die hij moest afleggen was het dubbele van de mijne. Toch lagen we waarschijnlijk tegelijkertijd in ons nest.

De volgende dag mocht ik uitslapen en rond een uur of 12 beginnen. Veel was er niet te doen; bijna iedereen was op oefening. Ik was er, een jongen van de administratie, en de majoor. Maar die was niet helemaal zichzelf. Hij was onwijs verkouden. En ja, hoe zou dat nou komen? Daar was hij niet bepaald blij mee, maar ik had hem toch maar mooi naar Nederland gereden. Bovendien had hij in ieder geval lekker geslapen.